Telescopen zijn ontstaan in glazen. De mens begon ongeveer 700 jaar geleden een bril te gebruiken. Rond 1300 na Christus begonnen Italianen leesbrillen te maken van bolle lenzen. Rond 1450 na Christus verschenen ook bijziende brillen. In 1608 stuitte een leerling van de Nederlandse brillenfabrikant H. Lippershey op twee op elkaar gestapelde lenzen om dingen in de verte duidelijk te zien. In 1609 hoorde de Italiaanse wetenschapper Galileo Galilei over deze uitvinding en maakte meteen zijn eigen telescoop en gebruikte die om de sterrenhemel te observeren. Sindsdien is de eerste astronomische telescoop geboren. Galileo gebruikte zijn telescoop om zonnevlekken, kraters van de maan, de maanmanen (de manen van Galileo), de winst en het verlies van Venus en andere verschijnselen te observeren, die de heliocentrische theorie van Copernicus sterk ondersteunden. De telescoop van Galileo was gemaakt met behulp van het principe van breking van licht, dus werd het een refractor genoemd.
In 1663 gebruikte de Schotse astronoom Gregory het principe van weerkaatsing van licht om een Gregoriaanse spiegel te maken, maar het werd niet populair vanwege onrijpe productietechnologie. In 1667 verfijnde de Engelse wetenschapper Newton Gregory's ideeën enigszins en maakte een Newtoniaanse spiegel, die een opening heeft van slechts 2,5 centimeter, maar met een vergroting van meer dan 30 keer, en ook de chromatische aberratie van de brekende telescoop elimineert, waardoor het heel praktisch. [1] In 1672 gebruikte de Fransman Cassegrin concave en convexe spiegels om de Cassegrin-spiegel te ontwerpen, die nu de meest gebruikte is. Dit soort telescoop heeft een lange brandpuntsafstand en een korte spiegelbehuizing, grote vergroting en een helder beeld; Het kan zowel worden gebruikt om objecten in een klein gezichtsveld te bestuderen als om grote gebieden te fotograferen. Hubble gebruikt deze reflecterende telescoop.
In 1781 ontdekten de Britse astronomen W. Herschel en C. Herschel Uranus met zelfgemaakte 15-centimeter diafragmaspiegels. Sindsdien hebben astronomen veel functies aan de telescoop toegevoegd, waardoor deze in staat is tot spectrale analyse. In 1862 creëerden Amerikaanse astronomen en zonen en Clark (A.Clark en AG Clark) een 47-centimeter diafragma-refractoscoop en maakten foto's van Sirius' metgezellen. In 1908 leidde de Amerikaanse astronoom Hale de constructie van een spiegel met een opening van 1,53-meter om het spectrum van Sirius' metgezel te fotograferen. In 1948 werd de Haier-telescoop voltooid en de opening van 5,08 meter was voldoende om de afstand en schijnbare snelheid van verre objecten te observeren en te analyseren. [2]
In 1931 maakte de Duitse optomelist Schmidt een Schmidt-type telescoop en in 1941 maakte de Sovjet- en Russische astronoom Maksutov een Maksutov-Cassegrain opvouwbare spiegel, waarmee het type telescopen werd verrijkt.
In moderne en moderne tijden zijn astronomische telescopen niet langer beperkt tot optische golflengten. In 1932 ontdekten Amerikaanse radio-ingenieurs radiostraling vanuit het centrum van de Melkweg, waarmee de geboorte van radioastronomie werd gemarkeerd. Nadat de satelliet in 1957 was gelanceerd, floreerden ruimteastronomietelescopen. Sinds het begin van de nieuwe eeuw zijn neutrino's, donkere materie, zwaartekrachtgolven en andere nieuwe telescopen in opmars. Nu is veel van de informatie die door hemellichamen wordt verzonden, de ogen van astronomen geworden, en de menselijke horizon wordt steeds breder. [2]
Begin november 2021, na een lang proces van technische ontwikkeling en integratietesten, arriveerde de langverwachte James Webb Space Telescope (JWST) eindelijk op de lanceerbasis in Frans-Guyana en zal in de nabije toekomst worden gelanceerd.