De microscoop is een van de grootste uitvindingen van de mensheid. Vóór de uitvinding waren menselijke ideeën over de wereld om hen heen beperkt tot het gebruik van het blote oog of het vasthouden van lenzen om met het blote oog te kunnen zien.
Microscopen hebben een hele nieuwe wereld geopend in het menselijk zicht, door voor het eerst de innerlijke werking te zien van honderden "nieuwe" kleine dieren en planten, van menselijke lichamen tot plantenvezels. Microscopie helpt wetenschappers ook nieuwe soorten te ontdekken en helpt artsen ziekten te behandelen.
De eerste microscopen werden eind 16e eeuw in Nederland gemaakt. De uitvinders waren Yas Jensen, een Nederlandse opticien of een andere Nederlandse wetenschapper, Hans Lipsch, die simpele microscopen met twee lenzen maakte maar met deze instrumenten geen belangrijke waarnemingen deed.
Twee mensen begonnen later microscopen in de wetenschap te gebruiken. De eerste was de Italiaanse wetenschapper Galileo Galilei. Hij beschreef voor het eerst een insect door een microscoop naar zijn samengestelde ogen. De tweede was de Nederlandse linnenhandelaar Leeuwenhoek (1632-1723), die zelf lenzen leerde slijpen. Voor het eerst beschreef hij vele kleine plantjes en diertjes die onzichtbaar zijn voor het blote oog.
In 1931 zorgde Ernst Ruska voor een revolutie in de biologie door de ontwikkeling van een elektronenmicroscoop. Hierdoor kunnen wetenschappers objecten observeren die zo klein zijn als een miljoenste van een millimeter. In 1986 ontving hij de Nobelprijs.